verantwoording en vervolg

Inspraak over de ontwerp-Omgevingsvisie

Omdat we in 2018 en 2019 reeds intensief met de samenleving gesproken hebben over de Toekomstvisie –welke aan de basis ligt van de Omgevingsvisie- en eveneens met de samenleving gesproken is over het vastgestelde sectorale beleid (welke een tweede pijler vormt van de Omgevingsvisie), hebben we rondom de Omgevingsvisie geen aanvullend participatietraject georganiseerd. Er heeft inspraak plaatsgevonden op basis van de gemeentelijke inspraakverordening in het kader van de vaststellingsprocedure.

Omdat de Omgevingsvisie gebaseerd is op vastgesteld beleid, omvat deze geen nieuwe beleidskeuzes. Via een link (klik hier voor een overzicht van de bronnen) is een overzicht opgenomen van alle gebruikte beleidsdocumenten en andere bronnen. In de teksten van de Omgevingsvisie zijn de relevante onderliggende beleidsdocumenten ook direct toegankelijk gemaakt via links.

Het vernieuwende aan de Omgevingsvisie is dat hierin alles samengebracht is, waardoor duidelijk is geworden dat over een aantal onderwerpen richtinggevende keuzes gemaakt moeten worden. Bij de voorbereiding en uitwerking van deze keuzes wordt de samenleving wederom betrokken. Daarnaast worden per thema nieuwe opgaven en aandachtspunten geagendeerd waar we de komende periode mee aan de slag gaan. Ook hierbij zal de samenleving betrokken worden. Wanneer daartoe aanleiding is, zullen resultaten van deze nieuwe trajecten in een geactualiseerde Omgevingsvisie verwerkt worden.

Verantwoording doorlopen inspraakprocedure

De ontwerp omgevingsvisie Zwijndrecht heeft na publicatie in het Stadsnieuws van de Brug, de Staatscourant en het Gemeenteblad van 14 mei 2020 tot en met 24 juni 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad van Zwijndrecht. Bij de vaststelling van de Omgevingsvisie zijn de ingediende zienswijzen nadrukkelijk meegenomen. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is door 7 partijen gebruik gemaakt. In de Notitie zienswijzen Omgevingsvisie Zwijndrecht zijn de reacties integraal opgenomen en beantwoord. In de opgenomen staat van wijzigingen zijn concluderend de wijzigingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen benoemd. Via deze link kan de Notitie zienswijzen Omgevingsvisie Zwijndrecht ingezien worden. De Notitie Zienswijzen is toegezonden aan de partijen die een zienswijze ingediend hebben.

Omgevingsvisie door Raad vastgesteld, Programma’s door College

De Omgevingsvisie wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Hiermee geeft de raad de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen. Uitwerkingen van de doelen en hoofdlijnen uit de Omgevingsvisie kunnen volgens de nieuwe structuur van de Omgevingswet in Programma’s worden opgenomen. Programma’s worden vastgesteld door het College van B&W. Dit heeft de wetgever expliciet zo benoemd om gemeenteraden te ontlasten en te helpen op hoofdlijnen te sturen. De juridische vertaling van de Omgevingsvisie (en de Programma’s) vindt plaats in het Omgevingsplan, de vervanger van de bestemmingsplannen. Het Omgevingsplan wordt wel vastgesteld door de Raad. Afweging en besluitvorming rondom omgevingsvergunningen vindt plaats door het College van B&W: immers dit is de ‘dagelijkse uitvoering’ van het beleid zoals door de Raad is vastgelegd in de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan. Wanneer een initiatief niet past in het Omgevingsplan, vindt afweging plaats met behulp van de Omgevingsvisie (en de Programma’s).

Deze nieuwe structuur van de Omgevingswet kan aanleiding zijn om de samenwerking tussen de Raad en het College van B&W op een andere wijze invulling te geven. Het is niet noodzakelijk dat het verandert. Wel kan het helpen om tot een goede taakverdeling te komen. De Omgevingswet vormt de aanleiding om hierover met elkaar het gesprek aan te gaan. Voor de gemeente Zwijndrecht betekent dit dat na inwerkingtreding van de Omgevingswet:

  • Beleidsuitwerkingen voor thema’s en gebieden (Programma’s) niet meer formeel vastgesteld worden door de gemeenteraad, alleen door het College. De raad en de samenleving worden wel betrokken tijdens het opstellingsproces. Voor het betrekken van de samenleving is de Participatiewijzer vastgesteld (klik hier voor de Participatiewijzer). De gemeenteraad wordt betrokken via informatievoorziening vooraf over het voornemen om met een nieuwe (beleids)opgave aan de slag te gaan. Als reactie hierop geeft de Raad aan hoe ze bij het vraagstuk/de beleidsopgave betrokken wil worden. Het concept wordt in ieder geval altijd ter informatie opgestuurd. In de Omgevingsvisie is als afsluiting bij ieder thema opgenomen met welke vraagstukken en opgaven de gemeente de komende periode aan de slag gaat. Hiervoor zullen programma’s opgesteld worden.

  • Omtrent de wenselijke betrokkenheid van de Raad bij verzoeken van een Omgevingsvergunning welke niet passend zijn in het Omgevingsplan, wordt nog nagedacht door de Raad. Volgens het gedachtengoed van de Omgevingswet handelt het College dit af zonder raadsbetrokkenheid. De inhoudelijke kaders voor de afweging zijn door de raad immers vastgelegd in de Omgevingsvisie. Denkbaar is echter dat een onderscheid wordt gemaakt naar omvang (aantal woningen/m2 bedrijvigheid), type (ontwikkeling in buitengebied) en/of ingrijpendheid (effect op de omgeving, sloop/nieuwbouw) van een project. De afweging omtrent de aanvraag dient binnen 8 weken gemaakt te worden.

Vervolg: samen(hangend) aan de slag met integrale opgaven

Bij ieder thema en bij ieder gebied hebben we in deze Omgevingsvisie aangegeven wat de belangrijkste opgaven en uitdagingen zijn. Deze hangen met elkaar samen, we pakken ze dus ook in samenhang aan zoals de visual schetst.

Vervolg: actief aan de slag met gebiedsontwikkeling

Zwijndrecht wil snel de benodigde woningen realiseren, werklocaties creëren of transformeren en recreatief groen, sport en bewegen faciliteren. Dit is een ingewikkelde opgaaf. In Zwijndrecht zijn er niet zomaar uitleglocaties op onbebouwde grond beschikbaar. Als er al onbebouwde grond voorhanden is, dan is de speelruimte beperkt door de wens om het buitengebied niet te bebouwen, door milieucontouren en door diverse strijdige en zwaarwegende claims op ruimtegebruik.

Gebiedsontwikkelingen zijn sowieso meestal complex, hebben veelal een lange doorlooptijd, er zijn veel belanghebbenden bij betrokken en de risico’s en plankosten voor alle partijen zijn groot. Sinds 2008 zijn wij ons ervan bewust dat maatschappelijke en de marktomstandigheden continu kunnen wijzigen. De tijd van onbegrensd vertrouwen in de markt is sinds de crisis van 2008 voorbij. De kredietcrisis heeft helder gemaakt waar de grenzen van het zelfsturende en reinigende vermogen van de markt liggen. Daarnaast ontwikkelt zich ook de regelgeving op meerdere vlakken, die de gebiedsontwikkeling raakt.

De aantrekkende vraag verschuift al geruime tijd naar de stedelijke gebieden en naar behoud van bestaande gebouwen. Dit maakt de druk en daarmee de opgave en complexiteit nog groter. Hier liggen verschillende motieven aan ten grondslag, zoals het behoud van cultureel erfgoed en open ruimte, mobiliteit en duurzaamheid. Dit beleid wordt ondersteund met rijksbeleid, zoals via de vereiste van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De opgaven worden daardoor nog complexer. Inpassing in bestaande gebouwen kent constructieve beperkingen en ook de context speelt een grotere rol, zoals de betrokkenheid van omwonenden en bedrijven. Verder is er vaker sprake van versnipperd grond- en vastgoedbezit. Daarbij komt dat vaker juridisch-planologische procedures noodzakelijk zijn, die in het algemeen vooraf moeilijk zijn te voorspellen. Dat geldt zeker voor grotere transformatietrajecten, die zeer complex zijn qua planvorming en uitvoering.

Dit alles betekent, dat ontwikkelingen en koerswijzigingen alleen kunnen worden ondernomen met bijna chirurgische precisie. Nieuwe projecten zijn daarom veelal kleinschalig én strategisch tegelijkertijd. Anderzijds zet het ook tot nadenken over het gemeentelijk te voeren grondbeleid. In ons grondbeleid van de afgelopen jaren hebben we een faciliterende lijn gekozen. Met het oog op de omvangrijke woningbouwopgaaf is het tijd geworden om deze lijn zachtjes aan te passen en ook actief grondbeleid, goed onderbouwd, weer te herintroduceren. De komende periode werken we dit verder uit, gekoppeld aan de opgaven en uitdagingen waar we voor staan.

Omgevingsvisie basis voor kostenverhaal

Met deze omgevingsvisie zetten we de stip op de horizon en schetsen het publiekrechtelijk kader, waarbinnen ontwikkelingen zich voor kunnen doen.  Daarom worden in deze omgevingsvisie ook voorwaarden beschreven waarop het kostenverhaal vorm gaat krijgen.

Onder de Omgevingswet verandert de systematiek van kostenverhaal. In eerste instantie leek het erop dat de mogelijkheden in vergelijking tot de Wro sterk beperkt zouden worden. Met name leek het erop dat de werkwijze van het vragen van een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling beëindigd zou moeten worden. Met de Aanvullingswet Grondeigendom 2019 is echter duidelijk geworden dat deze huidige werkwijze voor een belangrijk deel doorgezet kan worden en daar een Omgevingsvisie en/of Programma aan ten grondslag moet liggen. In een AMvB zal dit verder uitgewerkt worden. Zo lang deze AMvB nog niet gereed is, wordt de werkwijze uit de Wro aangehouden. Wanneer de Omgevingsvisie Zwijndrecht van kracht wordt voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zal deze ook met de status Structuurvisie vastgesteld worden.

Vormen van kostenverhaal op basis van de Wro –  Grexwetgeving

De grondexploitatiewetgeving zoals verankerd in de Wro, verplicht gemeenten om alle kosten en investeringen die ze moet maken om planontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op partijen die door de planontwikkeling nieuwe bouwrechten krijgen. De gemeente is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen (tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld middels een grondexploitatieovereenkomst) als het gaat om een bouwplan in de zin van 6.12 lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.17 Wro en waarbij een bouwplan moet vallen onder de definitie van artikel 6.2.1 Bro. De gemeente is dan verplicht om kosten te verhalen op de eigenaar van gronden waarop dat bouwplan van toepassing is.  Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:

  1. Gebiedseigen kosten: de kosten die nodig zijn om het gebied bouwrijp te maken, inclusief inrichting en plan- en procedurekosten, deze zijn voor de gemeente verplicht om te verhalen en tevens bindend op te leggen in een exploitatieplan en exploitatieovereenkomst;

  2. Bovenwijkse voorzieningen: kosten die nodig zijn om het gebied bouwrijp te maken, inclusief inrichting-, plan- en procedurekosten, maar die over meerdere plannen kunnen worden verdeeld, deze zijn voor de gemeente verplicht om te verhalen en tevens bindend op te leggen in een exploitatieovereenkomst;

  3. Bovenplanse kosten /  bovenplanse verevening: bovenplanse kosten moeten samenhangende ontwikkelingen op verschillende locaties mogelijk maken zonder dat deze in één grondexploitatie zijn opgenomen. Dit is een vorm van verevening. Verevenen van een negatief planexploitatieresultaat van een plan door een bijdrage uit een plan met een positief planexploitatieresultaat. Een voorbeeld van samenhangende ontwikkeling kan zijn de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein en de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het staat de gemeente hierbij vrij om ervoor te kiezen om dit instrument in te zetten. Wanneer ze hiervoor kiest kan ze de fondsbijdrage bindend opleggen in zowel een exploitatieplan als een exploitatieovereenkomst;

  4. Daarnaast kan de gemeente bij anterieure overeenkomsten zogenaamde ‘bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen’ vragen (financiële bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen elders in de gemeente die een kwalitatieve meerwaarde hebben voor het plan, het betreft veelal ‘extra’ projecten buiten de regulier noodzakelijke investeringen, gericht op versterking van de kwaliteit, of leuke elementen zoals aankleding van de openbare ruimte); ook hiervoor geldt dat het een vrije keuze van de gemeente is om dit instrument in te zetten.

In de Wro (Wet ruimtelijke ordening) en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is bepaald welke kostensoorten als gebiedseigen kosten of als bovenwijkse voorzieningen mogen worden verhaald: dit zijn de kostensoorten die de gemeente dus verplicht is te verhalen en welke bindend opgelegd kunnen worden.

Keuze gemeente Zwijndrecht omtrent in te zetten kostenverhaalinstrumenten

Uiteraard past de gemeente vormen 1 en 2 toe: gebiedseigen kosten en bovenwijkse voorzieningen dienen verplicht verhaald te worden. Aanvullend daarop maakt de gemeente onderscheid tussen kostenverhaal voor de gemeente als geheel en kostenverhaal ten behoeve van het project Stationskwartier / het Programma Spoorzone. Voor het project Stationskwartier / het Programma Spoorzone is Zwijndrecht voornemens om bovenplanse verevening toe te passen/bovenplanse kosten te verhalen (vorm 3) en voor de gemeente als geheel (inclusief de spoorzone) is de gemeente voornemens om te gaan werken met het vragen van een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling (vorm 4).

Bovenplanse kosten / bovenplanse verevening in het Stationskwartier / de Spoorzone

Het Stationskwartier (als onderdeel van het Programma Spoorzone) is bij uitstek een complexe gebiedsontwikkeling zoals in paragraaf 4.4. bedoeld. Een binnenstedelijke herontwikkeling, versnipperd eigendom, deels gebruik makend van bestaand vastgoed, een groot aantal belanghebbenden en partijen die er invloed van ondervinden en gelegen binnen diverse milieucontouren. Verwezen wordt naar de IDeekaart Spoorzone voor een omschrijving van de inhoudelijke ambitie, evenals naar het Masterplan Stationskwartier Zwijndrecht. Het is een gebiedsontwikkeling die over een langere periode, fasegewijs ontwikkeld zal worden waarbij meerdere partijen realiseren en investeren. Alle deelprojecten vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel. Samen zorgen ze voor de kwaliteitsimpuls en het ontstaan van het hoogdynamische en aantrekkelijke stedelijke woon-, werk- en voorzieningengebied dat multimodaal bereikbaar. Niet ieder deelproject is (even) winstgevend, maar allen zijn ze even hard nodig voor een evenwichtige en samenhangende ontwikkeling. Het gebied is conform het Masterplan Stationskwartier onder te verdelen in 3 te onderscheiden gebieden: Noordzijde station, Maasterras en de Indische Buurt. Vervolgens zijn deze gebieden weer in te delen in projectgebieden. Het Stationskwartier is opgesplitst in de volgende acht (8) projectgebieden (zie bijlage 2 van het hiervoor toegankelijk gemaakte Masterplan):

(i) de Indische Buurt (A, B en D);

(ii) de Dolfijn locatie (E);

(iii) Karel Doormanlaan (C);

(iv) het Maasterras-West (H2, I2, J2 en K2);

(v) het Maasterras-Noord (L, M,  N en Q);

(vi) het Maasterras-Oost (O en P);

(vii) het Stationsplein / Koninginneweg (1e fase: S, T en U en 2e
fase: Y);

(viii) de Stadstuinenlocatie (R),

Daarnaast zijn onder andere investeringen in de infrastructuur en de openbare ruimte nodig als randvoorwaarde om de ontwikkeling op gang te brengen en om het Stationskwartier optimaal te kunnen laten functioneren. Deze investeringen liggen deels binnen, maar ook deels buiten het plangebied van het Stationskwartier (en de Spoorzone). Omdat de investeringen noodzakelijk zijn voor de ontwikkelingsprojecten, moeten de kosten óók gedragen worden door deze ontwikkelingsprojecten. Daarnaast is het wenselijk dat winstgevende onderdelen een bijdrage leveren voor verliesdragende onderdelen. Om deze ‘verevening’ mogelijk te maken, stelt de gemeente Zwijndrecht het Fonds Spoorzone - Stationskwartier in. Voorbeelden van verliesgevende onderdelen:  Verlengde Brugweg, Brugplein, aanpassingen aan de Stadsas Koninginneweg, realisatie van Het groene lint,  reconstructie Stationsplein en de aanleg van het Spoorpark (allen aanpassing van infrastructuur en/of openbare ruimte).

In de op te stellen Nota Kostenverhaal / Uitvoeringsparagraaf bij het Masterplan Stationskwartier zal dit principe van kostenverhaal uitgewerkt worden, waarbij beschreven zal worden welke projecten/ontwikkelingen een afdracht moeten doen ten behoeve van welke voorzieningen van openbaar nut (zoals opgenomen in de limitatieve kostensoortenlijst). Ook werken we daarin de systematiek uit, op basis waarvan de hoogte bepaald kan worden van de storting in het fonds in het kader van de bovenplanse kosten. Uitgangspunt voor deze systematiek zijn de P-T-P criteria: er moet sprake zijn van profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit. Ook zullen in deze Nota Kostenverhaal/Uitvoeringsparagraaf Spoorzone-Stationskwartier de andere elementen van kostenverhaal worden uitgewerkt, zoals de bovenplanse/-wijkse voorzieningen.

De bovenplanse kosten die gemaakt worden en waarvan de projecten profijt hebben (en er ook sprake is van causaliteit) hebben voor een belangrijk deel te maken met autoluw maken van gebieden, waardoor een beter woon- en leefklimaat kan ontstaan, en het ontwikkelen van verbindingen tussen deelgebieden en tussen de stad als geheel (zie ook Masterplan Stationskwartier Zwijndrecht). Enkele belangrijke voorbeelden van causale relaties tussen ontwikkelingen/projecten en investeringen in voorzieningen van openbaar nut (zoals infrastructuur en groen):

  • De verlenging van de Brugweg is cruciaal voor het Stationskwartier. Hierdoor ligt er een  causaal verband met Maasterras Oost en West. Zo is de ontwikkeling van Maasterras Oost niet mogelijk zonder het omleggen van de Brugweg. Om de toegankelijkheid van Maasterras West te garanderen (één van de speerpunten voor dit gebied), is de verlenging van de Brugweg noodzakelijk. Deze verlenging wordt ook gerealiseerd voor ontwikkelingen in de naastliggende gemeente Dordrecht.

  • De verlenging van de Brugweg zorgt voor een stationsweg die meer autoluw is en zich zo beter kan profileren als een aantrekkelijk gebied dat de identiteit van Zwijndrecht positief belicht.

  • Het autoluw maken van het hele plangebied door het verlengen van de Brugweg en het afwaarderen van de Karel Doormanlaan is noodzakelijk is om het gewenste woon- en leefklimaat van het hele plangebied te bereiken.

  • De ontwikkeling van het groene lint tussen de Karel Doormanlaan en de Burgemeester de Bruïnelaan wordt gerealiseerd door het afwaarderen van de Karel Doormanlaan. Dit groene lint versterkt de aantrekkingskracht van gebieden daaromheen. Zo zal het woon- en leefklimaat van de Indische Buurt en Maasterras Oost en West verbeteren door het verminderen van het aantal auto’s en de groene uitstraling.

  • De andere belangrijke verbinding is de Stadsas, gevormd door de Koninginneweg-Burgemeester Doumaweg-Plantagelaan. Deze as verbindt het plangebied met het centrum en het Develpark en loopt langt Maasterras West, Indische Buurt en het Stationsplein. Niet alleen wordt door ingrepen in deze as het woon- en leefklimaat verbeterd, ook is deze vernieuwde verkeersader van doorslaggevend belang voor de bereikbaarheid.

  • Het autoluw maken van het Stationskwartier resulteert niet alleen in een sterk verbeterd woon- en leefklimaat; het creëert ook de kans voor de ontwikkeling van een spoorpark met wateropvang en natuurwaarden. Naast het feit dat de wateropvang voldoende aanwezig moet zijn, draagt dit ook bij aan een aantrekkelijke omgeving, en deze voor Zwijndrecht als geheel, als een beeldbepalende omgeving kan worden gezien.

De voorkeur van de gemeente Zwijndrecht gaat uit naar het opstellen van anterieure overeenkomsten met ontwikkelende partijen, boven het opstellen van een exploitatieplan. Fondsbijdragen ten behoeve van het onderdeel bovenplanse kosten kunnen zowel in een anterieure overeenkomst als een exploitatieplan verplicht opgelegd worden. Wanneer het sluiten van een overeenkomst niet lukt, dan wordt het opgenomen in een exploitatieplan.

Bijdrage ruimtelijke ontwikkeling -> instellen Fonds Omgevingskwaliteit Zwijndrecht

Daarnaast richt de gemeente Zwijndrecht het Fonds Omgevingskwaliteit Zwijndrecht in. De te vragen bijdragen ruimtelijke ontwikkeling aan bouwprojecten worden hierin gestort. Bijdragen kunnen en mogen alleen gevraagd worden als het betreffende project daardoor niet verliesgevend wordt.

Bijdragen worden gevraagd in op te stellen anterieure overeenkomsten en kunnen niet opgenomen worden in een exploitatieplan. De gemeente Zwijndrecht zal het bedrag in het fonds inzetten voor investeringen in projecten die ten goede komen van:

  • De groen- en waterstructuur in de kernen en het buitengebied;

  • Recreatieve routes in de kernen en het buitengebied;

  • Het verhogen van de leefbaarheid in de wijken, denk aan voorzieningen voor ontmoeting en inrichting van de openbare ruimte.

Deze investeringen komen ten goede van geheel Zwijndrecht en de bewoners van Zwijndrecht.

Afweging Plan-m.e.r.-noodzaak

Wanneer een plan (Omgevingsvisie) kaderstellend is voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten is er een plan-m.e.r. nodig. Hierin verandert met de komst van de Omgevingswet weinig in vergelijking met de huidige Wro. Een plan-m.e.r. is, net als nu, verplicht als het plan/de visie kaderstellend is voor m.e.r.-(beoordelings)-plichtige besluiten of als een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming.

Omdat de Omgevingsvisie gebaseerd is op bestaand beleid en geen nieuwe ontwikkelingen bevat die niet eerst ook al als onderdeel van andere beleids-/visievorming aan de orde gekomen zijn, kiezen we ervoor om voor de Omgevingsvisie zelf geen plan-m.e.r.-procedure te doorlopen. Wanneer de inhoud van een ontwikkeling erom vraagt, zal de plan-m.e.r.-procedure gekoppeld worden aan de planvorming voor het concrete initiatief zelf. Voor het Programma Spoorzone/deelproject Stationskwartier zal de komende periode bijvoorbeeld de noodzaak-/wenselijkheid van een plan-m.e.r.-procedure in beeld gebracht worden. Wanneer aan de orde, zullen alle aspecten van het initiatief in de onderbouwing meegenomen worden. Dit ligt ook in het verlengde van het gedachtengoed van de Omgevingswet, waarin onnodige onderzoekslasten zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden en alleen gedetailleerde / omvattende onderzoeken plaatsvinden wanneer er sprake is van een concreet initiatief/plan.

Bij de uitwerking van de opgaven en uitdagingen de komende periode zullen we structureel het milieuaspect zorgvuldig meenemen vanaf het allereerste begin. Uiteraard maken we hierbij telkens een afweging met andere factoren zoals de maatschappelijke urgentie van bepaalde ontwikkelingen. Dat we het milieuaspect meenemen blijkt onder andere uit het toepassen van de milieubeginselen zoals die in de Omgevingswet (art. 3.3.) benoemd zijn: voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, beginsel van bestrijding aan de bron en het beginsel van de vervuiler betaalt.